Toespraak van Markha Valenta

Toespraak van Markha Valenta ter gelegenheid van de Herdenking van de Kristallnacht, 8 november 2015, georganiseerd door het Platform Stop Racisme en Uitsluiting
 

Goedemiddag dames en heren.

Het is nu dag. Het is rustig en het weer, net als het licht, is zacht. Het geweld van marteling, moord en oorlog voelt dan misschien heel ver weg. Irreëel. Als een verhaal. Echt, maar tegelijkertijd ongrijpbaar; als woorden en beelden, vluchtig als een knal, als donkere wolken in de verte, als een herinnering.

Op een bepaalde manier klopt dat: wij moeten de gruwelijkheden achter ons laten om te kunnen genieten: van de schoonheid om ons heen, van onze geliefden, van de kunst en van al het prachtige in het menselijke leven. Maar nu, hier, staan we stil. Bij de scherven die Kristallnacht achterliet. En wat ze nu met ons doen.

Scherven hebben iets dubbels. Ze kunnen snijden, als een scheermes, vlijmscherp, door je aders. En dwars door het weefsel van een samenleving. Zoals op die nacht, en de dag en nacht die daarop volgden. Toen mannen in een hysterie van opgewonden, razende haat te werk gingen met voorhamers, vuur, vuisten en voeten – mannen zich met hun hele lichaam en ziel stortten op het vernietigen van alles dat zichtbaar joods was, van het meest sacrale: synagogen die woest vernield en verbrand werden, stoffelijk joods overschot dat opgegraven en ontheiligd werd; stapels Torahs en rollen die verscheurd en onder voeten getreden werden. Dwars door heel Duitsland, Oostenrijk en het Sudetenland. Joodse zaken – meer dan 7,000 – alsook scholen en ziekenhuizen, die binnengedrongen, vernield en geplunderd werden. Niet alleen door vreemden, maar ook door buren en vrienden. Net zoals het buren en vrienden waren die toekeken, en meededen, in de orgie van vernedering, bespuging, en afranseling van joden die toen plaatsvond. Minstens 91 joden werden toen direct vermoord. Ongekende aantallen vrouwen werden bruut verkracht. En 30,000 joden – een kwart van de joodse mannen die destijds nog in Duitsland leefden – werd gearresteerd, om vervolgens naar Dachau, Buchenwald, en Sachsenhausen gestuurd te worden. Binnen drie maanden zouden de meesten weer vrijgelaten worden, met de eis om het land te verlaten. Intussen waren er echter meer dan 2.000 joden sinds die nacht doodgegaan: honderden door zelfmoord na die nacht, en nog veel meer door de barre omstandigheden en afranselingen in de kampen. Daarbij kwam het voor dat mannen zo lang en zo hard geslagen werden dat hun hun ogen uit hun schedels barstten, hun schedels zelf vermorzeld waren, zoals eerder de ramen van joodse bedrijven, hun gezichten zonder vorm, plat met de grond gemaakt werden.

Kristallnacht markeert een keerpunt in de onderdrukking van joden in het Duitsland van Hitler: de overstap van verbale agressie en juridische uitsluiting naar bruut geweld dat zich toespitste op het vernietigen van alle sporen van joods leven – in de lichamen van joden zelf, alsook in het sociale lichaam van Europa – op een schaal die niet alleen uitblinkt door de omvang van dood en terreur, maar ook door de reikwijdte en diepte van ontmenselijking: door het structurele gebruik van wrede vernedering en door het orgiastisch pleziernemen in het misbruik van de lichamen en zielen van een heel volk. Die scherven snijden nog steeds met hun vlijmscherpe randen. Door ons geheugen, door onze geschiedenis, door onze samenleving. Op de momenten dat we daarbij stilstaan.

Maar zoals de glasscherven waarnaar die avond is genoemd, doen ze ook iets anders. Scherven kunnen niet alleen snijden; ze kunnen ook een spiegel voorhouden. Geen perfecte, ongebroken spiegel – dat nooit. De geschiedenis herhaalt zich; maar zij herhaalt zich nooit hetzelfde.
Daarom staan we stil. Om ons opnieuw te herinneren wat het erkennen en ervaren van wat er toen gebeurde – in een andere tijd, met andere mensen, met wie we toch een wezenlijke band hebben – hier en nu betekent. Voor ons als joden en niet-joden; als de kinderen van verzetsstrijders en van collaborateurs; van diegenen die gedood en gemarteld werden, van diegenen die het lukte om te vluchten, en van diegenen die het uitvoerden. Of die er gewoon bij stonden en het toelieten. Wat is de plek van die geschiedenis in ons leven – als individuen en als samenleving? Wat doet ze met ons? Want net zoals wij vanuit het hier en nu terug kijken op de geschiedenis, doet de geschiedenis zelf iedere keer een beroep op ons: wat ga je doen, de volgende keer? Ben je in staat om weerstand te bieden? Heb je de moed?
Daarom staan we stil.

Stilte heeft iets weg van glasscherven. Net zoals glasscherven dubbelzijdig zijn in hun werking – het bloedig snijdende én het weerspiegelende, en ons zo een kans biedend om het deze keer anders te doen – zo heeft stilte ook iets dubbelhartigs. Er is de stilte die ruimte laat om te herinneren, te erkennen en te eren. Én er is de stilte die een onttrekking betekent aan wat er is gebeurd: de stilte die wegkijkt, zich afzijdig houdt, en daardoor stilzwijgend het ontoelaatbare toelaat.

Die stilte was er toen – in de landen die zich uitspraken tegen Kristallnacht, maar vervolgens niets deden. Of beter gezegd, zich daartegen uitspraken, om vervolgens hun grenzen voor joden nog steviger dicht te timmeren. Van de Duitsers moesten de joden weg. Van anderen mochten ze niet binnen. Die combinatie van gericht wegjagen en gericht uitsluiten was dodelijk: zodat Chaim Weizman al twee jaar eerder, in 1936, opmerkte: “De wereld lijkt wel in tweeën gedeeld: tussen die plekken waar joden niet mogen blijven leven; en die plekken waar ze niet binnen mogen.” Diezelfde stilte, de stilte die wegkijkt bij de moord van een ander, naast je, aan de grenzen van je land, je eigen leven, je bewustzijn, is er nu. Nu ook. Nu weer.

De beroemde Hongaars-Israëlische filosoof Yehuda Elkana, die zelf Auschwitz overleefde, schreef 50 jaar na de Kristallnacht dat er uit de as van Auschwitz twee volkeren ontstegen: een minderheid die stelt “Dit mag nooit meer gebeuren” en een bange en gekwelde meerderheid die stelt “Dit mag ONS nooit meer gebeuren.” Hij was zelf een fervent voorstander van de eerste overtuiging, en stelde dat de tweede catastrofaal was. Iedere filosofie van het leven die gevoed zou worden door de tweede – “Dit mag ONS nooit meer gebeuren” – zou desastreuze consequenties hebben. De context waarbinnen Elkana schreef, was de eerste intifada. Als hij keek naar het onmenselijke geweld van zijn eigen staat en mede-Israëliërs jegens de Palestijnen, hij zelf zag hoe mensen levend begraven werden door bulldozers, hoe een rellende menigte in een ziekenhuis de beademingsapparatuur van ouderen uittrok, en hoe soldaten de armen van burgers – inclusief kinderen – moedwillig braken… als Yehuda Elkana naar dit allemaal keek, dan vond hij dat Hitler aan het winnen was: de verslaving aan het verleden ondermijnde de democratie in het heden. Vandaar dat hij vervolgens stelde: “wij moeten leren om te vergeten.”

Dit was niet een oproep om de Shoah als zodanig te vergeten, maar om de sacrale verering daarvan – van symbolen, rituelen en monumenten – ten koste van het heden en de democratie aan banden te leggen. Onze democratie moet niet opgeofferd worden aan de doden, maar keer op keer bevochten worden door de levenden, voor de levenden. Democratie is nooit gegeven, maar alleen bevochten. Door iedere generatie opnieuw.

Het is daarom niet alleen kwalijk, maar ook gevaarlijk dat onze regering hier in Nederland weigert om dat te doen. Op het moment dat hier op televisie Nazi’s uitgenodigd worden voor praatprogramma’s, dat racistische en xenofobische bewegingen als Pegida weer de straat op gaan, dat er brede discriminatie is in onze samenleving, dat politici roepen dat bepaalde minderheden achterlijk, ongewenst en een gevaar voor onze toekomst zijn, houdt zij voor het grootste gedeelte haar mond. Blijft het gros van onze politici en onze samenleving volkomen stil. En op het moment dat de staat Israël in de bezette gebieden een apartheidsregime uitvoert (zoals kritische Israëli’s zelf stellen in debatten in Israël), op het moment dat het moedwillig meer dan een miljoen mensen in een openlucht gevangenis opsluit om daar om de zoveel jaren zogenaamd “het gras te maaien” – waarbij intussen Palestijnen op straat in Israël door menigten achternagezeten en gelyncht worden, terwijl honderden kinderen en duizenden volwassenen zonder proces worden vastgezet… dit allemaal ten dienste van het langzame verstikken, verdrijven, en ontmenselijken van de Palestijnen en alles wat zichtbaar Palestijns is, inclusief het leven zelf – dan houden onze politieke leiders ook hun mond. Net zoals ze doen op het moment dat Netanyahu probeert om de geschiedenis te herschrijven, op het moment dat hij stelt dat de Holocaust te danken is aan de Arabieren – een van de meest verwerpelijke, antisemitische uitspraken van recente tijden – waarbij de man die zich de leider acht van joden over de hele wereld, bewust en instrumenteel, de Shoah inzet ten dienste van een barbaars politieke project; dat wil zeggen, ten dienste van het rechtvaardigen van de eindeloze, gewelddadige bezetting van Palestijnse gebieden als zijnde de natuurlijke uitkomst van wat hij noodzakelijk voorstelt als de eeuwige haat van Arabieren jegens joden. En dit allemaal op het moment dat wij, hier in Europa, de grenzen steeds strakker aan het dichttrekken zijn voor mensen die voor oorlog vluchten – die “daar” niet kunnen overleven, en “hier” – weer – zoals toen – niet binnen mogen.

Waar zijn onze politieke leiders? Hoe kunnen ze weer zwijgen, vluchten en zich afkeren? Weten ze niet hoe gemakkelijk het kan – alhoewel nooit twee keer op dezelfde manier – dat woorden worden omgezet in daden?

Laat ik ten slotte opmerken dat het moderne politieke antisemitisme hier in Europa voor het eerst duidelijke vorm kreeg in de jaren 70 van de 19de eeuw. In 1879 is het woord antisemitisme voor het eerst gebruikt om die ontwikkeling te duiden. Zestig jaar later voltrok zich Kristallnacht in het Europese land waar joden misschien wel het meest geïntegreerd en succesvol waren.

Laten we daarom zorgen dat de gewelddadige woorden en laffe stilheden van nu niet tot barbaarsheid in de toekomst leiden. Of tot het gedogen van barbaarsheid elders.

Juist daarom ben ik ontzettend trots om hier naast Haneen Zoabi en Anya Topolski te mogen staan: twee vrouwen die ons de scherven van het verleden en het heden voorhouden. Niet om onze of andermans mond te snoeren. En niet om als een scheermes door de samenleving en de levens van een ander, de ander, te snijden. Maar om ons een spiegel voor te houden in naam van de democratie. Een gebroken spiegel uit het verleden, die ons een weg kan wijzen naar een toekomst zonder die scherven, scherp als glas. Zonder die scherven die het menselijke in ons en in “hun” vernietigen. Wie “hun” ook mogen zijn.

Hierdoor maken zij het ons mogelijk om echt stil te staan: niet onderdanig aan de doden – ook al zijn ze met bruut geweld aan ons onttrokken – maar ten dienste van onze kinderen, onze buren, onze medemensen hier en nu.

 
Meer toespraken: Een ontroerende en inspirerende Kristallnachtherdenking

Reacties zijn gesloten.